misgokken/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van misgokken
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		misgokken			mis te gokken
	toekomend		zullen misgokken mis zullen gokken			te zullen misgokken mis te zullen gokken
voltooid	tegenwoordig		hebben misgegokt			te hebben misgegokt
	toekomend		misgegokt zullen hebben			misgegokt te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	misgokkend		misgegokt			ev. gok mis	mv. verouderd gokt mis	gokke mis (bijzin) misgokke
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	gok mis	gokt mis	gokt mis	gokt mis	gokt mis	gokken mis	gokken mis	gokken mis
verleden (o.v.t.)	gokte mis	gokte mis	gokte mis	gokte mis	gokte mis	gokten mis	gokten mis	gokten mis
toekomend (o.t.t.t.)	zal misgokken	zult/zal misgokken	zult/zal misgokken	zult misgokken	zal misgokken	zullen misgokken	zullen misgokken	zullen misgokken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou misgokken	zou misgokken	zou(dt) misgokken	zoudt misgokken	zou misgokken	zouden misgokken	zouden misgokken	zouden misgokken
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	misgok	misgokt	misgokt	misgokt	misgokt	misgokken	misgokken	misgokken
verleden (o.v.t.)	misgokte	misgokte	misgokte	misgokte	misgokte	misgokten	misgokten	misgokten
toekomend (o.t.t.t.)	zal misgokken mis zal gokken	zult/zal misgokken mis zult/zal gokken	zult/zal misgokken mis zult/zal gokken	zult misgokken mis zult gokken	zal misgokken mis zal gokken	zullen misgokken mis zullen gokken	zullen misgokken mis zullen gokken	zullen misgokken mis zullen gokken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou misgokken mis zou gokken	zou misgokken mis zou gokken	zou(dt) misgokken mis zou(dt) gokken	zoudt misgokken mis zoudt gokken	zou misgokken mis zou gokken	zouden misgokken mis zouden gokken	zouden misgokken mis zouden gokken	zouden misgokken mis zouden gokken
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb misgegokt	hebt misgegokt	hebt/heeft misgegokt	hebt misgegokt	heeft misgegokt	hebben misgegokt	hebben misgegokt	hebben misgegokt
verleden (v.v.t.)	had misgegokt	had misgegokt	had misgegokt	hadt misgegokt	had misgegokt	hadden misgegokt	hadden misgegokt	hadden misgegokt
toekomend (v.t.t.t.)	zal misgegokt hebben	zal/zult misgegokt hebben	zult/zal misgegokt hebben	zult misgegokt hebben	zal misgegokt hebben	zullen misgegokt hebben	zullen misgegokt hebben	zullen misgegokt hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou misgegokt hebben	zou misgegokt hebben	zou/zoudt misgegokt hebben	zoudt misgegokt hebben	zou misgegokt hebben	zouden misgegokt hebben	zouden misgegokt hebben	zouden misgegokt hebben