miraculeus

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mi·ra·cu·leus
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wonderbaar’ voor het eerst aangetroffen in 1578 [1]
  • Afgeleid van mirakel met het achtervoegsel -eus
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen miraculeus miraculeuzer miraculeust
verbogen miraculeuze miraculeuzere miraculeuste
partitief miraculeus miraculeuzers -

Bijvoeglijk naamwoord

miraculeus

  1. als bij een wonder
     Zijn broer Oscar had op miraculeuze wijze, zo het al geen goddelijke voorzienigheid was, een aanzienlijk vermogen in Afrika verworven.[2]

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen