minzaamheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • min·zaam·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord minzaamheid minzaamheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de minzaamheidv

  1. neerbuigende vriendelijkheid als karakter eigenschap
     Hé, Bondarenko, beste vriend, zei hij tegen de huzaar die in ijltempo op zijn paard kwam toegelopen. Laat hem uitlopen, vriend, zei hij met die kameraadschappelijke, vrolijke minzaamheid waarmee goedmoedige jongelieden zich tot iedereen richten als ze gelukkig zijn.[2]
     Hij smaakt naar haring. De echte attractie is Theo Hiddema. De een na de ander wil met hem op de selfie, je kunt het Kamerlid gerust een toeristische trekpleister noemen. Hij ondergaat het in minzaamheid, de rol die hem zo goed ligt.[3]
  2. uiting van neerbuigende vriendelijkheid
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot op Wikipedia, ISBN 9789028251151
  3. Bronlink geraadpleegd op 11 januari 2022 Weblink bron
    Hans van der Beek
    “Haringpartytijgers staan stil bij zieke Van der Laan” (15 juni 2017), Het Parool