meubileert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • meu·bi·leert

Werkwoord

vervoeging van
meubileren

meubileert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meubileren
    • Jij meubileert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meubileren
    • Hij meubileert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van meubileren
    • Meubileert!