meinacht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mei·nacht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord meinacht meinachten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

meinacht m [1]

  1. nacht in de maand mei
    • Met die hamer sloeg ze in een meinacht vorig jaar haar partner dood. Zelfverdediging, volgens haar want hij probeerde haar te wurgen. Het OM ziet dat anders en klaagt haar aan wegens moord, ze heeft hem met opzet om het leven gebracht, aldus officier van justitie Jorick Schreurs. Zijn visie komt pas morgen naar voren, vandaag werden alleen de feiten behandeld. [2] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

42 % van de Nederlanders;
39 % van de Vlamingen.[3]


Verwijzingen