meespeler

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mee·spe·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord meespeler meespelers
verkleinwoord meespelertje meespelertjes

Zelfstandig naamwoord

de meespelerm

  1. iemand die meedoet aan een spel
    • SBS en Talpa kijken met tevredenheid terug op eerste afleveringen van de nieuwe quiz Lucky13. Ondanks enkele problemen met de techniek zijn de makers blij met het grote aantal meespelers. De app werd afgelopen week door 100.000 mensen gedownload. [2] 
    • Hoe wordt het oor van een bokser genoemd waarop geslagen is? Een ezelsoor, een bloemkooloor of een ringeloor?' Voor sommige meespelers in de niet van de buis te kegelen kennisquiz Een Tegen Honderd was deze vraag al te moeilijk. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen