mee-eten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van mee-eten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		mee-eten			mee te eten
	toekomend		zullen mee-eten mee zullen eten			te zullen mee-eten mee te zullen eten
voltooid	tegenwoordig		hebben meegegeten			te hebben meegegeten
	toekomend		meegegeten zullen hebben			meegegeten te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	mee-etend		meegegeten			ev. eet mee	mv. verouderd eet mee	ete mee (bijzin) mee-ete
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	eet mee	eet mee	eet mee	eet mee	eet mee	eten mee	eten mee	eten mee
verleden (o.v.t.)	at mee	at mee	at mee	aat mee	at mee	aten mee	aten mee	aten mee
toekomend (o.t.t.t.)	zal mee-eten	zult/zal mee-eten	zult/zal mee-eten	zult mee-eten	zal mee-eten	zullen mee-eten	zullen mee-eten	zullen mee-eten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou mee-eten	zou mee-eten	zou(dt) mee-eten	zoudt mee-eten	zou mee-eten	zouden mee-eten	zouden mee-eten	zouden mee-eten
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	mee-eet	mee-eet	mee-eet	mee-eet	mee-eet	mee-eten	mee-eten	mee-eten
verleden (o.v.t.)	meeat	meeat	meeat	meeaat	meeat	meeaten	meeaten	meeaten
toekomend (o.t.t.t.)	zal mee-eten mee zal eten	zult/zal mee-eten mee zult/zal eten	zult/zal mee-eten mee zult/zal eten	zult mee-eten mee zult eten	zal mee-eten mee zal eten	zullen mee-eten mee zullen eten	zullen mee-eten mee zullen eten	zullen mee-eten mee zullen eten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou mee-eten mee zou eten	zou mee-eten mee zou eten	zou(dt) mee-eten mee zou(dt) eten	zoudt mee-eten mee zoudt eten	zou mee-eten mee zou eten	zouden mee-eten mee zouden eten	zouden mee-eten mee zouden eten	zouden mee-eten mee zouden eten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb meegegeten	hebt meegegeten	hebt/heeft meegegeten	hebt meegegeten	heeft meegegeten	hebben meegegeten	hebben meegegeten	hebben meegegeten
verleden (v.v.t.)	had meegegeten	had meegegeten	had meegegeten	hadt meegegeten	had meegegeten	hadden meegegeten	hadden meegegeten	hadden meegegeten
toekomend (v.t.t.t.)	zal meegegeten hebben	zal/zult meegegeten hebben	zult/zal meegegeten hebben	zult meegegeten hebben	zal meegegeten hebben	zullen meegegeten hebben	zullen meegegeten hebben	zullen meegegeten hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou meegegeten hebben	zou meegegeten hebben	zou/zoudt meegegeten hebben	zoudt meegegeten hebben	zou meegegeten hebben	zouden meegegeten hebben	zouden meegegeten hebben	zouden meegegeten hebben
onpersoonlijke lijdende vorm meegegeten worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt meegegeten				er is meegegeten
verleden	er werd meegegeten				er was meegegeten
toekomend	er zal meegegeten worden				er zal meegegeten zijn
voorwaardelijk	er zou meegegeten worden				er zou meegegeten zijn