mediatiseren

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • me·di·a·ti·se·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

mediatiseren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
mediatiseren
mediatiseerde
gemediatiseerd
zwak -d volledig
  1. iets als middel gebruiken voor het bereiken van een bepaald doel
    • Volgens Maarten Luther was er geen enkele kunst die zo op muziek leek als theologie. Dat de peetvader van de Reformatie godsleer als kunst aanzag, is minstens zo markant als zijn muzikale sensibiliteit. Terwijl andere geloofshervormers muziek naar de verdomhoek verwezen, begreep Luther hoe koralen zijn leer konden esthetiseren en mediatiseren. [2] 
  2. een vorst minder machtig maken

Gangbaarheid

48 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen