mededingen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van mededingen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		mededingen			mede te dingen
	toekomend		zullen mededingen mede zullen dingen			te zullen mededingen mede te zullen dingen
voltooid	tegenwoordig		hebben medegedongen			te hebben medegedongen
	toekomend		medegedongen zullen hebben			medegedongen te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	mededingend		medegedongen			ev. ding mede	mv. verouderd dingt mede	dinge mede (bijzin) mededinge
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	ding mede	dingt mede	dingt mede	dingt mede	dingt mede	dingen mede	dingen mede	dingen mede
verleden (o.v.t.)	dong mede	dong mede	dong mede	dong mede	dong mede	dongen mede	dongen mede	dongen mede
toekomend (o.t.t.t.)	zal mededingen	zult/zal mededingen	zult/zal mededingen	zult mededingen	zal mededingen	zullen mededingen	zullen mededingen	zullen mededingen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou mededingen	zou mededingen	zou(dt) mededingen	zoudt mededingen	zou mededingen	zouden mededingen	zouden mededingen	zouden mededingen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	mededing	mededingt	mededingt	mededingt	mededingt	mededingen	mededingen	mededingen
verleden (o.v.t.)	mededong	mededong	mededong	mededong	mededong	mededongen	mededongen	mededongen
toekomend (o.t.t.t.)	zal mededingen mede zal dingen	zult/zal mededingen mede zult/zal dingen	zult/zal mededingen mede zult/zal dingen	zult mededingen mede zult dingen	zal mededingen mede zal dingen	zullen mededingen mede zullen dingen	zullen mededingen mede zullen dingen	zullen mededingen mede zullen dingen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou mededingen mede zou dingen	zou mededingen mede zou dingen	zou(dt) mededingen mede zou(dt) dingen	zoudt mededingen mede zoudt dingen	zou mededingen mede zou dingen	zouden mededingen mede zouden dingen	zouden mededingen mede zouden dingen	zouden mededingen mede zouden dingen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb medegedongen	hebt medegedongen	hebt/heeft medegedongen	hebt medegedongen	heeft medegedongen	hebben medegedongen	hebben medegedongen	hebben medegedongen
verleden (v.v.t.)	had medegedongen	had medegedongen	had medegedongen	hadt medegedongen	had medegedongen	hadden medegedongen	hadden medegedongen	hadden medegedongen
toekomend (v.t.t.t.)	zal medegedongen hebben	zal/zult medegedongen hebben	zult/zal medegedongen hebben	zult medegedongen hebben	zal medegedongen hebben	zullen medegedongen hebben	zullen medegedongen hebben	zullen medegedongen hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou medegedongen hebben	zou medegedongen hebben	zou/zoudt medegedongen hebben	zoudt medegedongen hebben	zou medegedongen hebben	zouden medegedongen hebben	zouden medegedongen hebben	zouden medegedongen hebben