medeauteur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • me·de·au·teur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord medeauteur medeauteurs
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de medeauteurm

  1. iemand waarmee men samen een boek of artikel heeft geschreven
     Henning Sjôstrand was inderdaad verbaasd toen hij voor hem opdook met een gekocht boek in zijn hand, Eric werd inderdaad voorgesteld aan medeauteur en broer Ernst als een toekomstige steradvocaat met heel Europa als werkterrein en inderdaad signeerden ze allebei één voor één zijn exemplaar van de bestseller van het jaar, Zo liep de weg vanuit het dorp.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044633535