mau
Uiterlijk
- mau
mau
- willen, zullen, gaan (modaliteit die in het Nederlands met een hulpwerkwoord van wijze wordt aangegeven, maar in het Indonesisch met dit bijwoord)
- «tidak mau tahu dengan»
- niets willen weten van
- «Dia mau pergi ke Surabaya.»
- Hij zal naar Surabaya vertrekken.
- «Mau hujan.»
- Het gaat regenen.
- «tidak mau tahu dengan»
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | mau | maus |
vrouwelijk | má | más |
mau
mau