matigheid
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ma·tig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | matigheid | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
matigheid v
- van een persoon dat deze niet teveel eet en drinkt
- Hij kijkt om zich heen naar de mossen en asymmetrisch geplante lage varens. ` Wat me verbaast is dat een volk dat toch meent rechtstreeks van de goden af te stammen zo opzichtig matigheid nastreeft.'[1]
- Zo kwam het dat Rob langzaam maar zeker zijn voorgenomen matigheid uit het oog verloor en hij avond aan avond van De Vos naar het huis aan Thames Street wankelde om zich door Mary als een onbeholpen kleuter naar bed te laten helpen. [2]
Synoniemen
- ingetogenheid, nuchterheid, soberheid, stemmigheid, temperantie, bescheidenheid, kiesheid, nederigheid
Antoniemen
Vertalingen
1. van een persoon dat deze niet teveel eet en drinkt
Gangbaarheid
- Het woord matigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "matigheid" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Beijnum, Kees vanDe offers [2014] ISBN 978-90-234-8628-2 pagina 106
- ↑ Gordon,NoahDe Heelmeester Vertaald door Thomas Mass [2006] ISBN 978-90-245-5496-6 pagina 488
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be