mastitis
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- mas·ti·tis
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘borstklierontsteking’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- Afkomstig van het Griekse woord mastos (borst) met het achtervoegsel -itis [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mastitis | mastitissen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de mastitis v
Synoniemen
Vertalingen
1. ontsteking van de borstklier
2. ontsteking van de uier
Gangbaarheid
- Het woord mastitis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mastitis" herkend door:
41 % | van de Nederlanders; |
46 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "mastitis" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ mastitis op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be