maskeer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- mas·keer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
maskeren |
maskeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van maskeren
- Ik maskeer.
- gebiedende wijs van maskeren
- Maskeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van maskeren
- Maskeer je?
Verwante begrippen
- [1] masker