marode
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ma·ro·de
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Frans [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | marode | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- een vervelende toestand
- op marode gaan: aan de boemel gaan
- ▸ Pietje de dood trok de voorbije maanden op marode door Gent. Magere Hein heeft met de spreekwoordelijke zeis eigenzinnige en unieke figuren uit het culturele leven van de Arteveldestad weggemaaid.[3]
- in marode zitten: in de problemen zitten
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord marode staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "marode" herkend door:
21 % | van de Nederlanders; |
30 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ marode op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron YVES T'SJOEN “"Dag ventje op de vaas met de bloem ploem ploem": saluut voor een homme révolté” (27 december 2014), De Morgen
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be