marlde
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- marl·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
marlen |
marlde
- enkelvoud verleden tijd van marlen
- Ik marlde.
- Jij marlde.
- Hij, zij, het marlde.
- Ik marlde.