markeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mar·keert

Werkwoord

vervoeging van
markeren

markeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van markeren
    • Jij markeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van markeren
    • Hij markeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van markeren
    • Markeert!