marcheerde af
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- mar·cheer·de af
Woordherkomst en -opbouw
- uit marcheerde (werkwoord) en af, hiertussen kunnen nog andere woorden staan
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afmarcheren |
marcheerde af
- enkelvoud verleden tijd van afmarcheren
- Ik marcheerde af.
- Jij marcheerde af.
- Hij, zij, het marcheerde af.
- Ik marcheerde af.
Gangbaarheid
- Het woord marcheerde af staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.