manschappen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • man·schap·pen
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de manschappenmv

  1. alleen meervoud (militair) soldaten of matrozen die een legermacht uitmaken
    • Die demarcatielijn kwam precies overeen met de lijn die de officieren scheidde van de manschappen. [2] 
    • Hij besloot meer manschappen in te zetten. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Lemaitre, Pierre
    Tot ziens daarboven 2014 ISBN 9789401601931 pagina 12
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be