manoeuvreerden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·noeu·vreer·den

Werkwoord

vervoeging van
manoeuvreren

manoeuvreerden

  1. meervoud verleden tijd van manoeuvreren
    • Wij manoeuvreerden. 
    • Jullie manoeuvreerden. 
    • Zij manoeuvreerden.