mannetje
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- man·ne·tje
Woordherkomst en -opbouw
Zelfstandig naamwoord
mannetje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord man
- dier van het mannelijk geslacht
- Het mannetje zoekt een vrouwtje.
- ▸ Ze grapte dat ze een zwarte weduwe was die haar mannetje na het paren opat.[1]
- iemand van het mannelijk geslacht die tegen betaling klusjes verricht
- ▸ 'Vroeger had ik een mannetje in dienst om het verkeer op de parkeerplaats te regelen.[2]
- getekende menselijke figuur
Verwante begrippen
Spreekwoorden
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- mannetjesdier, mannetjeseend, mannetjesereprijs, mannetjesmaker, mannetjesmakerij, mannetjesman, mannetjesnoot, mannetjesorchis, mannetjesputter, mannetjesvaren
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord mannetje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "mannetje" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑
Weblink bron
Peter Giesen“Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant - ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be