manicure
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ma·ni·cu·re
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verzorger van handen en nagels’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1912 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | manicure | manicuren manicures |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- (beroep) iemand die handen en nagels verzorgd en cosmetische behandeld
- Ze liet haar nagels lakken door een manicure.
Vertalingen
1. iemand die handen en nagels verzorgd en cosmetische behandeld
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | manicure | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- verzorging en cosmetische behandeling van handen en nagels
- Je kunt daar terecht voor het verfraaien van handen en nagels door middel van manicure.
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
manicuren |
manicure
- aanvoegende wijs van manicuren
Gangbaarheid
- Het woord manicure staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "manicure" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "manicure" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be