mandement
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- man·de·ment
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans of Latijn, in de betekenis van ‘bevelschrift, m.n. van een bisschop’ voor het eerst aangetroffen in 1351 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mandement | mandementen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- (religie) een belangrijk en plechtig gemeenschappelijk herderlijk schrijven van katholieke bisschoppen van een kerkprovincie[bron?]. Hierin geeft het gezamenlijke episcopaat richtlijnen in een actuele kwestie.
- Werd op die katholieke scholen ook haat gezaaid, zoals we dat nu zouden noemen? Op basis van de overlevering moet ik aannemen van wel. In 1954 vaardigden de bisschoppen het mandement uit, dat katholieken verbood of ontraadde lid te worden van de PvdA, en de daaraan gelieerde vakvereniging NVV en de omroep VARA. Ongetwijfeld werd dit verbod op katholieke scholen met verve uitgedragen. [4]
- Bisschoppen hadden een welhaast absoluut gezag over het katholieke volksdeel. In 1954 vaardigden ze nog een mandement uit met gedragsregels voor katholieken. Dat werkte door tot in Den Haag. Een hoge, katholieke ambtenaar van het ministerie van Justitie, mr. Berger, bleek in 1954 geïnformeerd over lijfstraffen en nachtarbeid. Hij schreef aan het bisdom dat als er „een goede oplossing” kwam, de minister bereid was „een afwachtende houding aan te nemen en niets tegen Sint Joseph te ondernemen”.[5]
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord mandement staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ "mandement" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ mandement op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 30 maart 2016
- ↑ NRC Joep Dohmen 28 juni 2012