makel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·kel

Werkwoord

vervoeging van
makelen

makel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van makelen
    • Ik makel. 
  2. gebiedende wijs van makelen
    • Makel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van makelen
    • Makel je?