magistraat

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·gis·traat
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘overheid(spersoon)’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1586 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord magistraat magistraten
verkleinwoord magistraatje magistraatjes

Zelfstandig naamwoord

de magistraatm

  1. (juridisch) (beroep) een persoon die rechtspreekt
    • De magistraat had zijn oordeel geveld. 
  2. (beroep) een persoon die is verkozen in een openbaar bestuursambt
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen