maakte ruzie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • maak·te ru·zie
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
ruziemaken

maakte ruzie

  1. enkelvoud verleden tijd van ruziemaken
    • Ik maakte ruzie. 
    • Jij maakte ruzie. 
    • Hij, zij, het maakte ruzie. 


Gangbaarheid