maakte gebruik

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • maak·te ge·bruik
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
gebruikmaken

maakte gebruik

  1. enkelvoud verleden tijd van gebruikmaken
    • Ik maakte gebruik. 
    • Jij maakte gebruik. 
    • Hij, zij, het maakte gebruik. 


Gangbaarheid