maakt af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • maakt af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afmaken

maakt af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afmaken
    • Jij maakt af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afmaken
    • Hij maakt af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afmaken
    • Maakt af! 


Gangbaarheid