lullen
Uiterlijk
- lul·len
- In de betekenis van ‘kletsen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1709 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
lullen /'lʏlə(n)/ |
lulde /'lʏldə/ |
geluld /ɣə'lʏlt/ |
zwak -d | volledig |
lullen
- (informeel) onzinnige of onbelangrijke dingen zeggen
- Wat zit je nou te lullen?
- (informeel) verraden
- Hij heeft tegen de politie zitten lullen.
1. onzinnige of onbelangrijke dingen zeggen
de lullen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord lul
- Het woord lullen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lullen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "lullen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Informeel in het Nederlands
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 97 %