luiwammes
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- lui·wam·mes
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘luiaard’ voor het eerst aangetroffen in 1691 [1]
- samenstelling van lui bn en wammes zn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | luiwammes | luiwammesen |
verkleinwoord | luiwammesje | luiwammesjes |
Zelfstandig naamwoord
luiwammes m
- iemand die erg lui is, een luiaard
- Wat een luiwammes ben ik vandaag, zeg.
- Een luieraar en een luiwammes verschillen evenveel van elkaar als een lekkerbek en een veelvraat. Keek naar het verheven genot van parende libellen. Hoorde zelfs hun vleugels, een extatisch geluid, als flapperend papier tussen de spaken van een fiets. Tuurde naar een hazelworm die rond de wortels waar ik lag een miniatuur-Amazone verkende. Stilte? Niet helemaal, nee.[3]
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. iemand die erg lui is
Werkwoord
vervoeging van |
---|
luiwammesen |
luiwammes
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van luiwammesen
- Ik luiwammes.
- gebiedende wijs van luiwammesen
- Luiwammes!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van luiwammesen
- Luiwammes je?
Gangbaarheid
- Het woord luiwammes staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "luiwammes" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "luiwammes" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ luiwammes op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Mitchell, David Wolkenatlas vertaald door Aad van der Mijn 2005 ISBN 9021474840 pagina 62
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be