luidruchtig
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: luidruchtig (hulp, bestand)
Woordafbreking
- luid·ruch·tig
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘lawaaierig’ voor het eerst aangetroffen in 1460 [1]
- Samenstellende afleiding van luid en gerucht met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | luidruchtig | luidruchtiger | luidruchtigst |
verbogen | luidruchtige | luidruchtigere | luidruchtigste |
partitief | luidruchtigs | luidruchtigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
luidruchtig
- onaangenaam veel lawaai makend
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord luidruchtig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "luidruchtig" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "luidruchtig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ luidruchtig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 3,0 3,1 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be