loopt
Uiterlijk
- loopt
vervoeging van |
---|
lopen |
loopt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lopen
- Jij loopt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lopen
- Hij loopt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van lopen
- Loopt!
- ▸ ‘Mijn rugzak woog wel 20 kilo, en nu loopt iedereen met dat ultralichte spul.[1]
- Als twee honden vechten om een been, loopt de derde er mee heen.
als twee personen ruzie hebben of er niet uit komen, kan een derde daarvan profiteren
- De gal loopt over
boos worden
- Er loopt een streep door
- Hem loopt een luis over de lever.
Hij wordt boos.
- Het loopt als een tiet
het verloopt heel voorspoedig
- Het hoofd loopt me om.
niet meer weten wat te doen (bv bij drukte)
- Het water loopt altijd naar de zee.
mensen die veel hebben krijgen er ook altijd steeds meer bij
- Het woord loopt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers