loopdag
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- loop·dag
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van lopen ww en dag zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | loopdag | loopdagen |
verkleinwoord | loopdagje | loopdagjes |
Zelfstandig naamwoord
de loopdag m
- dag dat men loopt
- Wat een hitte! Voor wandelaars was deze eerste loopdag behoorlijk zwoegen. Sommige deelnemers vonden dat ze onderweg te weinig water kregen. Hopelijk gaat het morgen beter met de watervoorziening. [1]
- Ze doet volgend jaar zeker weer mee aan de loopdag van de stichting Wandelnet, maar pakt in de tussentijd wel weer de fiets. "Ik liep nu door woonwijken, maar ik heb toch liever bos en hei." [2]
Gangbaarheid
- Het woord 'loopdag' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "loopdag" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Tubantia A. de Bruijn 18 juli 2017 Vierdaagsejournaal: hitte en pechvogels op Dag van Elst
- ↑ Tubantia L. van Wijk 5 april 2018 Trainen voor rokjesdag en bijna in de sloot waaien: zij liepen naar hun werk
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 79 %
- Prevalentie Vlaanderen 78 %