loodkleurig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

loodkleurig
Uitspraak
Woordafbreking
  • lood·kleu·rig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen loodkleurig loodkleuriger loodkleurigst
verbogen loodkleurige loodkleurigere loodkleurigste
partitief loodkleurigs loodkleurigers -

Bijvoeglijk naamwoord

loodkleurig [1]

  1. (kleur) met een blauwgrijze kleur
     «Kijkt en ziet hoe het gras groeit» zei Levin in zichzelf, toen hij merkte, hoe een vochtig, loodkleurig populierenblad even bewoog tussen de jonge grassprietjes.[2]
     „Het was een bewolkte, zwoele namiddag; de matrozen hingen lui op het dek rond of staarden wezenloos over het loodkleurige water. Queequeg en ik waren rustig een zogenaamde zwaardmat aan het weven als extra sjorring voor onze sloep. Om ons heen was alles zo stil en gedempt en toch ook vervuld van wat ging komen en in de lucht hing zo’n mijmerachtige betovering dat die zwijgende mannen stuk voor stuk in hun eigen onzichtbare ik leken op te gaan.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Anna Karenina” op Wikipedia (1877), G.A. van Oorschot op Wikipedia, ISBN 9789028276062
  3. Bronlink geraadpleegd op 25 maart 2022 Weblink bron
    Rudy Ligtenberg
    “Ondragelijk wit” (16 april 2008), Reformatorisch Dagblad