lonend

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lo·nend
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen lonend lonender lonendst
verbogen lonende lonendere lonendste
partitief lonends lonenders -

Bijvoeglijk naamwoord

lonend

  1. van werk of andere activiteit dat je er voordeel van ondervindt; dat het de moeite waard is
    • Om werken lonender te maken, komt er ook een toets op het inkomen van een heel huishouden voor het krijgen van bijstand. Nu wordt alleen gekeken naar iemands vermogen en het inkomen van diens partner. Straks tellen ook de inkomsten van een meerderjarig inwonend kind mee. [1] 
    • Volgens staatssecretaris Tamara van Ark (Sociale Zaken) staat hier echter tegenover dat werken lonender wordt, doordat elk uur dat extra wordt gewerkt leidt tot een hogere aanvullende uitkering die door de gemeente wordt betaald. De meeste arbeidsgehandicapten die met dispensatie aan het werk komen gaan erop vooruit, stelt zij. [2] 
Synoniemen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van: lonen
verbogen vorm: lonende

lonend

  1. onvoltooid deelwoord van lonen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]


Verwijzingen