lokvink
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- lok·vink
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lokvink | lokvinken |
verkleinwoord | lokvinkje | lokvinkjes |
Zelfstandig naamwoord
- vink die men gebruikt als lokvogel om andere vinken te lokken en te vangen
- Dat blijkt als Ton een groepje vinken ziet naderen. „Tobben jongens”, roept hij naar achteren terwijl hij bij een kijkgat plaatsneemt en gehaast zijn sigaar in z’n mondhoek hangt. Een van de ringers trekt aan een koordje waaraan buiten een lokvink is bevestigd, zodat de vogel even opfladdert (het zogenaamde tobben). Het maakt de overtrekkende vogels nieuwsgierig. Een vink landt naast de lokvogels, die op het gras tussen de slagnetten zijn gezet. Van Ree slaat zijn slag: een ferme ruk aan een kabel en de netten klappen dicht. De vink is gevangen. [3]
Hyperoniemen
Gangbaarheid
- Het woord 'lokvink' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lokvink" herkend door:
68 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ lokvink op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Reformatorisch Dagblad Bas van Dijk 24-11-2010 Tobben op de vinkenbaan
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be