logement

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

logement van Amsterdam
Uitspraak
Woordafbreking
  • lo·ge·ment
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord logement logementen
verkleinwoord logementje logementjes

Zelfstandig naamwoord

logement o [3]

  1. (toerisme) gelegenheid waar men kan logeren, eenvoudig hotel
    • Je kan natuurlijk ook een dag op voorhand gaan of een dag langer blijven, wanneer er geen stakingsdreiging is, en op een website als Airbnb zoeken naar iemand die in de buurt woont en logement aanbiedt. Of je kan er natuurlijk ook gewoon vertrouwen in hebben dat je vertrouwde bus zijn traject gewoon zal afleggen. [4] 
    • 'Welcome to the country life.' Zo begroet Jaap Meelker zijn potentiële gasten via Airbnb. Op het Landgoed Linschoten, dat al sinds 1637 bestaat, heeft hij een oude kaasmakerij verbouwd tot logement.[5]  
  2. vaste verblijfplaats voor de leden van de Staten van Holland in Den-Haag
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen