lipleest

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lip·leest

Werkwoord

vervoeging van
liplezen

lipleest

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van liplezen
    • Jij lipleest. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van liplezen
    • Hij lipleest. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van liplezen
    • Lipleest! 
    • Zijn begeleidster, de Duitse Erika Ott, zit met een roze bloem in het haar achter de vleugel en lipleest om Roozbehi te helpen met het volgende nummer, "Es treibt mich hin" van Schumann.  [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen