lint

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lint
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘band’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord lint linten
verkleinwoord lintje lintjes

Zelfstandig naamwoord

lint o

  1. (kleding) lange, smalle strook stof
    • De medaille hing aan een helder gekleurd lint. 
     De Trippelbandet (de drie linten) zoals ze dat zelf noemde, had ze samen met haar twee honden binnen een jaar voltooid.[2]
Uitdrukkingen en gezegden
  • door het lint gaan
alle remmingen laten varen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen