limiteren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • li·mi·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘beperken’ voor het eerst aangetroffen in 1548 [1]
  • afgeleid van het Franse limiter of daarvoor van het Latijnse 'līmitāre' (met het achtervoegsel -eren)
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
limiteren
limiteerde
gelimiteerd
zwak -d volledig

Werkwoord

limiteren

  1. overgankelijk beperken, begrenzen, een grens stellen aan
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen