limiteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • li·mi·teer

Werkwoord

vervoeging van
limiteren

limiteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van limiteren
    • Ik limiteer. 
  2. gebiedende wijs van limiteren
    • Limiteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van limiteren
    • Limiteer je?