limite

Uit WikiWoordenboek

Frans

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

limite

  1. grens, begrenzing, beperking

Bijvoeglijk naamwoord

limite

  1. (spreektaal) op het randje, kielekiele
    «La blague qu'il a racontée, elle était limite
    De mop die hij vertelde was op het randje. [1]

Werkwoord

vervoeging van
limiter

limite

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van limiter
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van limiter
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van limiter

Verwijzingen


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
limitar

limite

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van limitar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van limitar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van limitar


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /lɪmɪtɛɔ/
Woordafbreking
  • li·mi·te

Zelfstandig naamwoord

limite

  1. vocatief enkelvoud van limit