lijkwa

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lijk·wa
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord lijkwa lijkwaden
lijkwades
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de lijkwav / m

  1. kleding waarin een overledene begraven wordt, vroeger meestal een wit kleed of lijkhemd
    • Hij keek nog naar het hemel-teken, toen men Thuaa in het gedolven graf liet zakken en haar rechterhand uit de lijkwa trok, om er een drinkschaal in te klemmen. [2]
Synoniemen

Gangbaarheid

8 % van de Nederlanders;
15 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen