lijkkleed

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lijk·kleed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord lijkkleed lijkkleden
verkleinwoord lijkkleedje lijkkleedjes

Zelfstandig naamwoord

het lijkkleedo

  1. doek waarin men een overledene wikkelt; kleed dat men over een lijkkist legt tijdens de begrafenis
     Ik liep naar het boothuis om het zeildoek te halen dat ik had geprepareerd als lijkkleed.[2]
     In de kist is ook een rozenkrans gelegd, omdat Richard katholiek was. De resten werden afgedekt met een lijkkleed met daarop een kruis, een everzwijn en een roos. Die laatste twee symbolen verwijzen naar Richards familiewapen.[3]
enkelvoud meervoud
naamwoord lijkkleed lijkklederen
lijkkleren
verkleinwoord lijkkleedje lijkkleedjes

lijkkleed o

  1. kleding waarin men een overledene kleedt
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten)
    “Italiaanse schoenen” (2011), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044521832
  3. Bronlink geraadpleegd op 13 april 2022 Weblink bron “Kist Richard III op weg naar slagveld” (22-03-2015), NOS