liguster

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

bloem van de liguster
Uitspraak
Woordafbreking
  • li·gus·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘olijfachtige heester’ voor het eerst aangetroffen in 1676.[1]
  • Leenwoord uit Latijn ligustrum ‘zekere heester’.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord liguster ligusters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ligusterm

  1. (bloemplanten) een geslacht Ligustrum op Wikispecies van planten uit de olijffamilie (Oleaceae op Wikispecies) waartoe onder ander de wilde liguster en de haagliguster behoren. Ze komt van nature voor op alle continenten behalve Amerika. Na invoer gedraagt liguster zich daar als invasieve exoot en wordt bestreden
    • Vooral de voortuinen dienen er in onze wijk een beetje knap uit te zien. Wie een sik krijgt van het heggenknippen, vervangt de liguster door een lelijk hekwerk dat gelukkig weldra aan het oog wordt onttrokken door snelgroeiende doch makkelijk te onderhouden klimop. [3]  
    • Ze wijzen meewarig naar de overkant, waar een alleenstaande vrouw met kinderen woont die altijd de rolgordijnen gesloten houdt. Het is een hang naar privacy die ze niet begrijpen, dezelfde privacy waarop hun buren zich beroepen als zij hen aanspreken op de hoogte van de ligusterheg. Die heggen moeten laag gesnoeid zijn, vinden Boukje en Henk, anders ben je een monumentale buurt niet waard. [4] 
Hyperoniemen
Hyponiemen (in taxonomische zin)
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen