levensvatbaarheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • le·vens·vat·baar·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord levensvatbaarheid levensvatbaarheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de levensvatbaarheidv

  1. het kunnen gaan leven
     Om de levensvatbaarheid te testen stootte ik met mijn pink tegen het poppenhandje.[2]
  2. (figuurlijk) het kunnen gaan bestaan
     Vorige week kondigde Netanyahu al de bouw van twee andere nieuwe nederzettingen aan. De Europese Unie riep Israël toen op die plannen te heroverwegen, omdat ze "de levensvatbaarheid van een tweestatenoplossing" zouden bedreigen. En Nederland zegt "bezorgd" te zijn over de Israëlische voornemens. Volgens het internationaal recht zijn de nederzettingen illegaal.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij op Wikipedia, ISBN 9789023467014
  3. Bronlink geraadpleegd op 16 maart 2022 Weblink bron
    Ties Brock
    “Netanyahu kondigt nederzetting aan met 3500 woningen” (25-02-2020), NOS