levensvatbaarheid
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- le·vens·vat·baar·heid
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van levensvatbaar met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | levensvatbaarheid | levensvatbaarheden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de levensvatbaarheid v
- het kunnen gaan leven
- ▸ Om de levensvatbaarheid te testen stootte ik met mijn pink tegen het poppenhandje.[2]
- (figuurlijk) het kunnen gaan bestaan
- ▸ Vorige week kondigde Netanyahu al de bouw van twee andere nieuwe nederzettingen aan. De Europese Unie riep Israël toen op die plannen te heroverwegen, omdat ze "de levensvatbaarheid van een tweestatenoplossing" zouden bedreigen. En Nederland zegt "bezorgd" te zijn over de Israëlische voornemens. Volgens het internationaal recht zijn de nederzettingen illegaal.[3]
Synoniemen
- [1] groeikracht, vitaliteit
Vertalingen
1. het kunnen gaan leven
Gangbaarheid
- Het woord levensvatbaarheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij , ISBN 9789023467014
- ↑ Weblink bron Ties Brock“Netanyahu kondigt nederzetting aan met 3500 woningen” (25-02-2020), NOS