levensuur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • le·vens·uur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord levensuur levensuren
verkleinwoord levensuurtje levensuurtjes

Zelfstandig naamwoord

het levensuuro

  1. een uur dat men leeft
    • De familie houdt een monumentje in ere op de plek waar Marianne stief. Dat geeft wat troost. Aan de lantaarn is Marianne’s foto bevestigd en ze zorgen dat er altijd een kaarsje brandt. Als je op die plek een foto maakt, zie je daar in feite het schilderij van Marianne’s laatste levensuur: de omgeving waar ze de hond uitliet, de plek waar ze stief, het huis waar ze woonde, in één oogopslag. [2] 
    • Rochus Misch, voormalig lijfwacht van Adolf Hitler en de laatste nog levende getuige van de laatste levensuren van de Führer, is op 96-jarige leeftijd na een kort ziekbed overleden. [3] 
    • Elk uur dat we zittend doorbrengen, zouden we twee uur korter leven. Hoe dat uitpakt als we ons laatste levensuur zittend doorbrengen, vertelt hij niet. Laten we het erop houden dat sommige mensen het mooi kunnen zeggen. [4] 

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen