levensmoeheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • le·vens·moe·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord levensmoeheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de levensmoeheidv [1]

  1. het niet meer willen leven
     In verveling en levensmoeheid, daarin begon de zachte dood al.[2]
     "Ik heb een vorm van levensmoeheid. Ik heb het leven eigenlijk nooit leuk gevonden", zegt Kock. "Vertel me: wat is er leuk aan het leven? Het is toch een constant gevecht? Daar heb ik helemaal geen zin meer in."[3]
     Het gaat niet goed met de mentale gezondheid van studenten: meer dan de helft ervaart psychische klachten. Er is sprake van overmatig alcoholgebruik en risicovol middelengebruik en een kwart ervaart klachten van levensmoeheid.[4]
Antoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij op Wikipedia, ISBN 9789023479925
  3. Bronlink geraadpleegd op 7 maart 2022 Weblink bron “Het verhaal van Martin Kock: ik wil nu dood” (03-03-2017), NOS
  4. Bronlink geraadpleegd op 7 maart 2022 Weblink bron
    Raounak Khaddari
    “Studenten staan zwaar onder druk: kwart ervaart klachten van levensmoeheid” (11 november 2021), Het Parool