levensgezel
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: levensgezel (hulp, bestand)
- IPA: /'levə(n)sxəzɛl/
Woordafbreking
- le·vens·ge·zel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | levensgezel | levensgezellen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- degene met wie iemand het leven deelt en samenwoont
- Sportfanaat Wüst gaat niet alleen voor de zon en voor de rust samen met haar levensgezel Letitia de Jong, Nederlands kampioene sprintvierkamp, naar het paradijselijke eiland. "Ik kan mezelf toch niet lang koest houden. Ik ga zeker weer een beetje surfen, zoals een paar jaar geleden op Bali.[2]
- Door de blunder van de schutter heeft Stefans zoontje geen vader meer en verloor zijn vriendin Janke haar levensgezel.[3]
Synoniemen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord levensgezel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "levensgezel" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf 07 mrt. 2018 Wüst op recordjacht: 'Heel mooie momenten'
- ↑ de Telegraaf JOHN VAN DEN HEUVEL EN MICK VAN WELY 29 mrt. 2017 Alweer de verkeerde
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Invoegsel -s- in het Nederlands
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 97 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %