letsel
Uiterlijk
- let·sel
- In de betekenis van ‘kwetsuur’ voor het eerst aangetroffen in 1318 [1]
- Naamwoord van handeling van letten (hinderen, belemmeren) met het achtervoegsel -sel [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | letsel | letsels |
verkleinwoord | letseltje | letseltjes |
het letsel o
- (medisch) lichamelijke schade met name aangericht in een ongeluk of gevecht
- Het motorongeluk veroorzaakte gelukkig weinig permanent letsel bij hem.
- ▸ Dat moet veranderen, vindt minister Madlener van Infrastructuur, want elk jaar belanden veel mensen na een fietsongeluk op de spoedeisende hulp. Vorig jaar waren dat 74.300 fietsers, van wie 48.900 met ernstig letsel, blijkt uit nieuwe cijfers van VeiligheidNL. En de groep met ernstig letsel wordt steeds groter.[3]
- letsel toebrengen
bezeren
1. lichamelijke schade met name aangericht in een ongeluk of gevecht
- Het woord letsel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "letsel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "letsel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ letsel op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron
Noor de Kort“Nederlanders willen geen fietshelm, maar dat gaat misschien veranderen” (16 april 2025), NOS - ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Achtervoegsel -sel in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Medisch in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 97 %